Nu het toezicht op Consumptief Krediet aanbieders zich heeft verdiept naar het analyseren van rekeningafschriften, op zoek naar afschrijvingen die zouden kunnen wijzen op autobezit, oftewel nu de 'Benzine-politie' haar intrede heeft gedaan, is het hoog tijd voor de sector om grip te hernemen op de verdere ontwikkeling van het leennormenstelsel Consumptief Krediet.
Het huidige leennormenstelsel Consumptief Krediet kenmerkt zich door steeds strengere normen in combinatie met een steeds zwaardere plicht voor aanbieders om uitgaven te signaleren en te verifiëren die op grond van de methodiek een rol moeten spelen bij de beoordeling van de betaalbaarheid. Met andere woorden: er kan steeds minder krediet worden verstrekt en het acceptatieproces wordt noodgedwongen steeds complexer, duurder en foutgevoeliger.
Het is opvallend dat de ontwikkeling bij Hypothecair Krediet een andere beweging heeft laten zien. De verstrekkingscriteria zoals vastgelegd in de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet (TRHK) hebben zich in de afgelopen jaren geleidelijk ontwikkeld, en van een verzwaring in processen is geen sprake geweest.
Dit roept de vraag op hoe de uiteenlopende ontwikkeling in de leennormen bij Hypothecair en Consumptief Krediet verklaard kan worden, en op welke wijze bij Consumptief Krediet het wenselijke evenwicht tussen acceptatievereisten, beschikbare kredietruimte en proportionele processen kan worden hersteld.
Bij Hypothecair Krediet worden de verstrekkingscriteria vastgelegd bij Regeling. In een consultatietraject worden de beoogde normen voorgelegd aan marktpartijen en toezichthouders. Iedereen kan reageren, maar dat betekent niet dat alle wensen ook worden overgenomen. Uiteindelijk besluit de minister van Financiën, binnen de setting van parlementaire controle uiteraard. De hypothecaire normen kennen hiermee een grote mate van democratische legitimiteit. Hierbij is het voorkomen van overkreditering van belang, maar is er tevens nadrukkelijk aandacht voor de wenselijke beschikbaarheid van financieringsruimte voor consumenten.
Bij Consumptief Krediet is sprake van een ander mechanisme. De wet kent ten aanzien van Consumptief Krediet een open norm die overkreditering verbiedt; de norm zelf wordt echter niet bij wettelijke regeling vastgelegd, maar door de brancheorganisaties van aanbieders. De toezichthouder kan hierbij kenbaar maken (en dit gebeurt momenteel ook in de praktijk) dat de normen worden gezien als een minimale en toereikende invulling van de open norm in de wet.
In de basis lijkt dit een chique constellatie. De sector kan zelfstandig normen vaststellen; hierbij inhoudelijk ondersteund door het NIBUD, en voor kredietaanbieders bestaat (door de kwalificatie van de normen door de toezichthouder) duidelijkheid over de criteria die minimaal gehanteerd dienen te worden om te voldoen aan de open norm in de wet.
De forse aanscherping van de normen, en de gelijktijdige verzwaring van processen in de achterliggende jaren doet echter vermoeden dat van een evenwichtige weging van belangen bij de ontwikkeling van de leennormen Consumptief Krediet niet altijd sprake is geweest. Niet alleen de basisbedragen voor levensonderhoud die aanbieders moeten hanteren zijn fors verhoogd. Componenten die bij de beoordeling van aanvragen Hypothecair Krediet niet relevant zijn, hebben inmiddels wel een plek gekregen in de leennormen Consumptief Krediet. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over kosten van autobezit, of kinderopvangkosten, en zelfs om het toerekenen van pensioenkosten voor iemand die in werkelijkheid geen pensioenlasten heeft. Voor elementen die de kredietwaardigheidstoets juist drastisch zouden kunnen vereenvoudigen en verdergaande digitalisatie mogelijk zouden kunnen maken, zoals bijvoorbeeld het hanteren van het SV-loon, worden tegelijkertijd onnodige barrières opgeworpen.
De genoemde wijzigingen en bepalingen zijn niet allemaal doorgevoerd omdat aanbieders deze aanpassingen noodzakelijk zouden vinden. Verzwaringen of flankerende bepalingen worden ook doorgevoerd omdat de toezichthouder in het huidige stelsel altijd kan besluiten om de continuering van de kwalificatie van de normen (als minimaal vereiste invulling van de open norm in de wet) te koppelen aan vanuit het toezicht noodzakelijk geachte verdere verzwaringen. De daadwerkelijke ontwikkeling van de leennormen Consumptief Krediet in de afgelopen jaren met twee constante factoren (beperking van kredietruimte voor consumenten en een steeds ingewikkelder en duurder proces) lijkt dan ook mede het resultaat te zijn van de huidige constellatie waarin de leennormen tot stand komen.
De sector kan haar grip op de ontwikkeling van de leennormen echter hernemen. De normen zoals vastgelegd in de TRHK bieden een aanknopingspunt voor een alternatieve methodiek. De TRHK-normen bieden een democratisch gelegitimeerd kader voor maximale hypotheeklasten. In de hypothecaire systematiek wordt hierbij echter ook indirect rekening gehouden met de lasten van consumptieve financieringen. Deze moeten eveneens passen binnen de genormeerde maandlasten. Hiermee is dus in de kern een gelegitimeerde norm beschikbaar voor de verantwoord geachte combinatie van hypotheeklasten (woonlasten) en consumptieve financieringslasten. Deze norm zou dus ook door Consumptief Krediet aanbieders als meer democratisch gelegitimeerde basis kunnen worden gehanteerd.
Wat zou dit concreet betekenen?
De Consumptief Krediet sector omarmt de normen uit de TRHK als uitgangspunt voor de normen Consumptief Krediet. Differentiatie naar huishoudtype (die overigens ontbreekt in de Hypothecaire normen) en woonsituatie (huur/eigen woning) kan worden vormgegeven door aanpassing van de percentages uit de TRHK. Dit betekent dat ook voor Consumptief Krediet aanbieders voortaan het bruto-inkomen de basis kan vormen in de kredietwaardigheidstoets, en dat alle complexe berekeningen rond bijvoorbeeld toeslagen en forfaitaire surplus-bedragen achterwege kunnen blijven.
Enkele rekenvoorbeelden laten zien wat dit zou kunnen betekenen.
In de tabel is voor verschillende inkomens doorgerekend wat de ruimte is om Consumptief Krediet te verstrekken op basis van de Consumptief normen per november 2024 ('ruimte kredietverplichtingen code CK') en welke ruimte beschikbaar zou zijn om Consumptief Krediet te verstrekken op basis van de normen uit de TRHK per januari 2025 ('Ruimte kredietverplichtingen code HK').
De vergelijking is gemaakt voor de gezinssituaties paren en paren met kinderen. Er wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een privéauto (alleen relevant voor de huidige Consumptief Krediet normen), en van de situatie van eigen woningbezit. De huidige bruto hypotheeklast die is gehanteerd bij de verschillende voorbeelden is weergegeven in de tabel.
Toepassing van de normen uit de Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet (TRHK) voor Consumptief Krediet betekent dat de maximale last uit de TRHK wordt gehanteerd (in dit geval op basis van het financieringslastpercentage dat hoort bij een toets-rente van 5%) als de maximale gecombineerde last voor woonlasten (in dit geval de bruto hypotheeklast) en consumptieve financieringslasten. Dit sluit aan bij de huidige TRHK, waar genormeerde woonlasten en financieringslasten in gezamenlijkheid binnen een maximum moeten blijven, gebaseerd op het bruto-inkomen. Omdat de rente op een Consumptief Krediet veelal niet in aanmerking komt voor fiscale aftrek worden deze lasten in de voorbeelden gebruteerd. Hiertoe is een bruteringsfactor van 1,3 gehanteerd. Uitgangspunt is vervolgens dat de gecombineerde bruto hypotheeklasten en de gebruteerde Consumptief Krediet lasten moeten passen op basis van het financieringslastpercentage en het bruto-inkomen.
De ruimte die de Consumptief Krediet normen per november '24 bieden voor aanvullende Consumptief Krediet verplichtingen, gegeven een bepaalde huidige bruto hypotheeklast (de netto hypotheeklast die nodig is voor de bepaling van de kredietruimte in de huidige CK methodiek is vastgesteld op basis van de voorgeschreven forfaitaire aftrek), is in de voorbeelden gebaseerd op de verschillende forfaitaire toeslagen en opslagen (vakantietoeslag, zorgtoeslag, inkomensafhankelijke opslag, kind gebonden budget en kinderbijslag), de voorgeschreven surplus bedragen voor eigen woning- en autobezit en een pensioenlast van 5,6% van het netto-inkomen (in de tabel al meegenomen bij de vaststelling van het netto-inkomen).
De voorbeelden laten zien dat de verschillen in kredietruimte ('Delta': bepaald als ruimte bij HK normen - ruimte bij CK normen) tussen de twee normen bij inkomens rond 1,5* modaal relatief beperkt zijn. Bij lagere inkomens leidt de HK-methodiek tot meer kredietruimte, en bij hogere inkomens geeft de huidige CK-methodiek meer ruimte. Tegelijkertijd laten de voorbeelden zien dat het mogelijk is om ook voor Consumptief Krediet de betaalbaarheid te beoordelen op basis van het bruto-inkomen, zonder alle complexe toeslagen- en forfaitaire berekeningen.
De gepresenteerde voorbeelden zijn op basis van een situatie van eigen woning bezit. In de situatie van huur kan echter op vergelijkbare wijze worden aangehaakt bij de TRHK-normen. Op basis van de financieringslastpercentages TRHK voor de situaties waarbij geen fiscaal voordeel bestaat op de woonlasten, en met een correctie voor de specifieke huiseigenaarlasten, kunnen ook percentages voor huurders worden bepaald die aangeven welk deel van het bruto-inkomen beschikbaar is voor de combinatie van woonlasten en consumptieve financieringslasten.
Samenvattend kan het een mogelijkheid zijn voor de sector om een volledig nieuwe Leennormenmethodiek Consumptief Krediet voor te stellen die is gebaseerd op de TRHK. Een dergelijke methodiek zou in een openbare consultatie kunnen worden voorgelegd aan stakeholders. Aan de hand van de reacties stelt de sector vervolgens de normen vast.
De sector zou hierbij niet als must have moeten streven naar de kwalificatie van de toezichthouder van de normen als toereikend. Hoewel deze kwalificatie voordelen biedt, heeft dit streven in de praktijk geleid tot een constellatie waarbij vanuit het toezicht ook de ontwikkeling van de normen zelf in belangrijke mate wordt gestuurd. Dit is niet hetgeen oorspronkelijk is beoogd met het huidige wettelijke kader rond Consumptief Krediet, maar is de facto wel de uitwerking in de praktijk geweest van het huidige stelsel.
Kortom: Tijd voor verandering!